vrijdag 8 november 2013

Achim Freyers Rheingold in Mannheim


DE TRIADISCHE BALLETTEN VAN ACHIM FREYER

De Ring die theatermagiër en alleskunner Achim Freyer voor Los Angeles ontwierp en in mei en juni in een herwerkte versie drie cyclische opvoeringen kende in Mannheim, heb ik aan mij laten voorbij gaan. Dat was, zo leert de herneming van “Das Rheingold” deze week, een grote vergissing. Zelden was ik na het uitzitten van de opmaat tot De Ring zo benieuwd naar het vervolg.

Ivo van Hove, door scha en schande wijs geworden, verklaarde onlangs in De Standaard: “Voor opera heb je veel ervaring nodig. Er zijn zoveel facetten waar je rekening moet mee houden. Mijn goede raad aan kollega-regisseurs: muziek is de taal van opera. Als je er niets mee hebt, begin er dan niet aan”. Meer nog dan Ivo van Hove is Achim Freyer zo’n regisseur. Twee beelden –een schilder en een muzikant – heeft hij aan weerszijden van het proscenium opgehangen. Ze lijken wel een statement ter bekrachtiging van Van Hove’s wijze woorden. De hele avond lang zal Wagners muziek niet als de verkrachte dienstmaagd van de scène te beleven zijn maar er een congeniale symbiose mee aangaan.

In essentie zijn Freyers producties plastische fantasmagorieën van een beeldend kunstenaar. De knotsgekke kostuums die hij zelf in zijn atelier ontwerpt, vervreemden en ironiseren maar tegelijkertijd bevestigen ze de personages die ze dragen ook in hun mythologische grandeur. Met kleur, fraaie belichtingsschema’s en een ceremoniële gestiek creëert hij een sfeer die naadloos aansluit bij de muzikale dramaturgie van Wagners partituur. Freyer komt daarmee dicht in de buurt van die andere esthetiserende theatergoeroe, de vaak tot erfgenaam van Wieland Wagner gecanoniseerde Robert Wilson. Laat hem zijn Ring nog eens herdenken, nu dat alles hem lijkt te lukken!

Bovenal vindt Freyer zijn inspiratie in het circus. Voor Salzburg ontwierp hij ooit een Zauberflöte in een circustent. De fauna die zijn Rheingold-kosmos bevolkt is even kleurrijk : Fricka draagt een Frans brood op het hoofd, Wotan een masker als een bijenkorf voorzien van een lichtgevend cyclopenoog. Als een Indische god zwaait de kettingrokende Loge met vijf armen, Freia torst vier appels op de boezem en een boom op het hoofd, de spierballen Donner slingert een kingsize hamer, kunstschilder Froh doopt zijn penselen in een schilderspalet. Het deed mij een beetje denken aan de kunstige wereld die Oskar Schlemmer ontwierp voor zijn triadische balletten.

Was de eerste scène eerder statisch, door de Rijndochters, opgehangen aan kabels, uit de toneeltoren te laten neerdalen, de voorstelling als geheel maakte een mooi crescendo door en groeide gestaag naar een magistrale finale toe. Een ronddraaiend plateau bracht beweging op de scène en de meest agiele personages verdwenen op een ouderwetse manier door luiken in de toneelvloer.

Freyer had het goede idee gehad om elk personage zijn eigen bewegingsdramaturgie te geven. Het meest uit de verf kwam Karsten Mewes als Alberich. Die geleek toevallig op De Man met het Snorretje. Tijdens zijn talrijke narcistische momentjes pleegde hij zijn spuuglok te kammen in een denkbeeldige handspiegel. Ook greep hij wel eens naar zijn kruis en verder nam hij karakteristieke poses aan zoals Chaplin in “The Great Dictator”. Mewes kwam vocaal wat kracht en diepte te kort maar wist het licht groteske personage meestal voortreffelijk in te vullen. Dat deed hij dan weer net niet tijdens zijn grote afsluitende nummer “Bin ich nun Frei” maar dat kwam ook omdat Dan Ettinger zijn orkest soms wat te fel opjaagde. Alberichs Ring was een lichtgevende handschoen. Om de macht daarvan te demonstreren hoefde hij alleen maar Het Gebaar te maken om een geweldig theatraal effekt te veroorzaken. De Tarnhelm was gerestyled als een hoge hoed die hij met een eenvoudige circustruuk bliksemsnel tevoorschijn kon halen. Zijn transformatie in de Wurm leverde vervolgens weer een sterk moment op : als clonen van de Schwarzalbe-Führer rees zijn Nibelungenleger op uit de toneelvloer. Allemaal maakten ze Het Gebaar. Indrukwekkend.

Erda verscheen als vanzelfsprekend door een luik in de toneelvloer. Haar gezicht werd tevens geprojecteerd op een Medusahoofd maar dat werkte eerder anekdotisch.

Een ander speeltje van Freyer is licht. Tijdens de scène waarin het goud door de Rijndochters bejubeld wordt liet hij een draaiende discobal los op het auditorium. In de finale werd Donners bliksemstunt ondersteund met een batterij spots uit de toneeltoren. Erg fraai allemaal.

Thomas Jesatko is gegroeid sinds ik hem voor het laatst aan het werk zag. Een 24-karaats Wotan zal hij wel nooit worden maar grote delen van zijn voordracht wisten te boeien. Niet in de laatste plaats omdat timbre en articulatie mij voortdurend herinnerden aan Fischer-Dieskau.

Jürgen Müller als Loge zat er op het einde een beetje door. Hoe hij de rol van Siegfried kan doorstaan is mij niet meteen duidelijk.

De schattige Freia van Iris Kupke viel op door haar heel aparte vrouwelijkheid. Thomas Berau zong een voortreffelijke Donner, misschien wel de mooiste die ik al gehoord heb.

Dan Ettinger had goed gestudeerd op de lyrische delen van de partituur zoals de passage waarbij Loge de kwaal van de menselijke liefde beschrijft. Die kwamen opmerkelijk goed uit de verf met veel detail en kleur. Opmerkelijk veel problemen ook met de hoorns tijdens de prelude. Is het niet gebruikelijk in een circusvoorstelling om te laten zien hoe moeilijk de truuks wel zijn?

Die Walkure en Siegfried komen volgend seizoen opnieuw op de affiche in Mannheim. Reken maar dat ik er bij zal zijn.

Geen opmerkingen: